Bij het overlijden van de ouders wordt het vererven van de woning met erfbelasting, voorheen successierechten, belast. In het verleden hebben veel mensen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om successierechten te besparen. De ouders schonken of verkochten het bloot eigendom van de woning aan hun kinderen en hielden zelf levenslang het vruchtgebruik of recht van bewoning ervan. De heffing van successierecht werd daardoor op twee manieren beperkt. Ten eerste werd er bij de waardering van de woning uitgegaan van de historische waarde ten tijde van de verkoop of schenking van het bloot eigendom. Ten tweede gold dat als het bloot eigendom was verkocht aan de kinderen dan mocht die verkoopprijs, vermeerderd met 6% enkelvoudige rente per jaar, in aftrek komen op de waarde van de woning. Hierdoor was er vaak bij het overlijden weinig tot geen successierecht verschuldigd over de woning.
Sinds 1 januari 2010 is de erfbelasting de nieuwe benaming van het successierecht. Met ingang van de nieuwe wet is bovenstaand voordeel weggenomen. Als de ouders op of na 1 januari 2010 overlijden geldt dat bij de waardering van de woning moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van het overlijden in plaats van de waarde ten tijde van de verkoop of schenking van het bloot eigendom. Gelet op de waardestijging van woningen leidt dit tot een aanzienlijke stijging van de erfbelasting.
Tijdens de behandeling in de Tweede en Eerste Kamer is veel kritiek geleverd op het feit dat de belastingverzwaring ook voor bestaande situaties geldt. Onlangs heeft de minister van Financiën nogmaals aangegeven dat er ten tijde van de wijziging van de Successiewet 1956 per 1 januari 2010 bewust voor is gekozen om geen overgangsregeling met eerbiedigende werking voor bestaande situaties te treffen. Ook is de minister niet bereid om voor individuele gevallen een uitzondering te maken.