Een geldlening van een aanmerkelijkbelanghouder aan de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, valt onder de terbeschikkingstellingsregeling van box 1 van de inkomstenbelasting. De ontvangen rente is progressief belast. Een eventuele waardevermindering van de vordering wegens oninbaarheid komt in beginsel ten laste van het belastbare inkomen.
Een dga sloot in privé een kredietovereenkomst met een bank. Per ultimo 2013 bedroeg de schuld aan de bank ruim € 3,3 miljoen, inclusief bijgeschreven rente over 2013. De dga leende het geld door aan zijn bv. In 2013 werd € 190.923 aan rente op het doorgeleende geld aan de bv in rekening gebracht. De dga en de bv hadden daarnaast een onderlinge rekening-courant. In de rekening-courantovereenkomst was een verrekeningsbepaling opgenomen. Volgens deze bepaling werden de wederzijdse opeisbare vorderingen en schulden opgenomen in de rekening-courant en van rechtswege verrekend. De rekening-courantschuld van de dga aan de bv bedroeg op 1 januari 2013 € 5,6 miljoen. De bv ging in het voorjaar van 2013 failliet.
De vraag was of de dga de rentevordering van € 190.923 ten laste van zijn belastbare inkomen kon afwaarderen. In navolging van de inspecteur oordeelden de rechtbank en Hof Den Haag dat dit niet het geval was. De rentevordering was niet oninbaar, omdat deze kon worden verrekend met de schuld in rekening-courant van de dga aan de bv. De Faillissementswet maakt het mogelijk dat iemand die zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, zijn schuld met zijn vordering op de gefailleerde verrekent indien de schuld en de vordering zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen die voor de faillietverklaring met de gefailleerde zijn verricht.
Nog los van de mogelijkheid tot verrekening die de Faillissementswet biedt, had de dga die mogelijkheid op grond van de rekening-courantovereenkomst met de bv.
De rentevordering kon niet ten laste van het resultaat uit de terbeschikkingstellingsregeling worden afgewaardeerd. De vraag of de lening die de dga aan de bv heeft verstrekt al dan niet onzakelijk was hoefde niet beantwoord te worden.