Hof Den Haag is van oordeel dat een terugbetaling van een ontvangen vergoeding voor het verrichten van kinderopvang binnen familieverhoudingen niet als negatief resultaat uit overige werkzaamheden kan worden aangemerkt. De Hoge Raad deelt de opvatting van het hof.
Het betrof een vader, die tegen betaling de opvang van de kinderen van zijn dochter verzorgde. De dochter had met een gastouderbureau en met haar vader een overeenkomst voor kinderopvang gesloten. De belastingdienst/Toeslagen betaalde aan de dochter een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. De dochter betaalde het ontvangen bedrag grotendeels aan haar vader als vergoeding voor de kinderopvang. De vader verwerkte de ontvangen bedragen in zijn aangifte als resultaat uit overige werkzaamheden. Nadat de Raad van State oordeelde dat de dochter geen recht had op het voorschot kinderopvangtoeslag, betaalde zij het ontvangen bedrag terug aan de Belastingdienst/Toeslagen. Haar vader betaalde haar een gelijk bedrag terug. In zijn aangifte nam vader dat bedrag op als als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. De Belastingdienst accepteerde de aftrekpost niet.
Naar het oordeel van het hof was dat terecht. De betaling vloeide voort uit de familierelatie tussen vader en dochter, aangezien de vader niet bereid zou zijn om aan een ander dan een familielid de ontvangen vergoeding terug te betalen. De betaling kon daarom niet als negatief resultaat worden aangemerkt.
Volgens de Hoge Raad is het juridische uitgangspunt van het hof juist. De aftrekbaarheid van een betaling zoals die door de vader aan zijn dochter is gedaan, is afhankelijk van de oorzaak van die betaling. Als die oorzaak ligt in de familieverhoudingen kan geen aftrek plaatsvinden. Het oordeel, dat de betaling haar oorzaak vond in de familieverhoudingen, is van feitelijke aard en in cassatie niet aantastbaar omdat het niet onbegrijpelijk is.