De minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid heeft vorig jaar Kamervragen beantwoord over het niet beëindigen van een arbeidsovereenkomst na afloop van de verplichte loondoorbetalingsperiode bij ziekte. Werkgevers kiezen ervoor om de arbeidsovereenkomst niet te beëindigen om de transitievergoeding niet te hoeven betalen. De minister vindt dat niet van fatsoenlijk werkgeverschap getuigen.
Hof Den Haag deelt de opvatting van de minister niet. De werkgever heeft de keuzevrijheid om de kantonrechter te verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden als een werknemer meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is. Een wettelijke verplichting daartoe is er niet. Volgens het hof is het toegestaan om een arbeidsovereenkomst slapend te laten voortbestaan om op die manier te ontkomen aan het betalen van een de transitievergoeding. Het hof benadrukt dat de keuze om de arbeidsovereenkomst te laten voorduren niet zonder verplichting voor de werkgever is. Mocht een arbeidsongeschikte werknemer herstellen, dan is de werkgever verplicht om zich in te spannen voor re-integratie van de werknemer in het arbeidsproces.
Van slecht werkgeverschap in de zin van het Burgerlijk Wetboek is geen sprake. Dat betekent naar het oordeel van het hof dat een werkneemster, die na ruim twee jaar arbeidsongeschiktheid verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, geen recht had op een transitievergoeding.