De regelgeving rondom de bijtelling voor de auto van de zaak is als volgt. Eerst moet de vraag worden beantwoord of er een auto aan de werknemer ter beschikking is gesteld. Is dat het geval, dan geldt de veronderstelling dat de terbeschikkingstelling ook betrekking heeft op privégebruik. De inspecteur moet bewijzen dat een auto aan een werknemer ter beschikking is gesteld. Slaagt de inspecteur daarin dan moet er een bijtelling bij het loon plaatsvinden, tenzij de werknemer kan bewijzen dat de auto voor niet meer dan 500 km op jaarbasis privé is gebruikt.
In een procedure over de bijtelling voor het privégebruik van een auto van de zaak voerde de werkgever aan dat wanneer een werknemer een auto alleen zakelijk gebruikt, de auto niet aan hem ter beschikking is gesteld. In een dergelijk geval zou de inspecteur het privégebruik van de auto door de werknemer moeten bewijzen. Deze stelling gaat echter niet op, aldus Hof Amsterdam.
Volgens het hof is de bewijslast van de inspecteur beperkt tot het aannemelijk maken dat een auto aan een werknemer ter beschikking is gesteld. Aan zijn bewijslast had de inspecteur in deze procedure voldaan. De werkgever was een BV met slechts één werknemer, de dga. Door zijn positie kon de dga zelfstandig bepalen of en hoe hij van de auto gebruik maakte. De bijzondere situatie van een werknemer die een auto van de zaak alleen bestuurt om in opdracht van de werkgever personen of goederen te vervoeren deed zich hier niet voor. Uit de opgestelde rittenregistratie bleek overigens dat de auto ook privé was gebruikt. Die rittenregistratie voldeed niet aan de voorwaarden en was niet sluitend. Het bewijs dat met de auto op jaarbasis niet meer dan 500 privékilometers waren gereden kon daarmee niet worden geleverd.