Na bezwaar van een werkgever tegen het besluit van het UWV werden de re-integratie-inspanningen van de werkgever alsnog als voldoende beoordeeld. Bij de uitspraak op bezwaar werd de aanvankelijk opgelegde loonsanctie ongedaan gemaakt.
Tijdens de ziekteperiode van een werknemer ontstond een conflict tussen werkgever en werknemer. Ondanks mediation was verdere samenwerking niet mogelijk. Daardoor was de re-integratie in het eigen bedrijf van de werkgever onmogelijk geworden. De werkgever richtte vervolgens zijn inspanningen op re-integratie buiten het eigen bedrijf, in het zogenaamde tweede spoor. Dat traject heeft de werkgever adequaat gedaan. Aan de zieke werknemer werd een WIA-uitkering toegekend. De werknemer stelde beroep in tegen het besluit van het UWV. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond omdat de werkgever voldoende re-integratieinspanningen had verricht. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank onderschreven.
Volgens de Centrale Raad van Beroep is niet onaanvaardbaar dat een werkgever, die voor een zieke werknemer geen mogelijkheden tot re-integratie in zijn eigen bedrijf ziet, bij een gerezen conflict via mediation probeert om afspraken te maken over re-integratie in het tweede spoor. Het beëindigen van de arbeidsrelatie kan deel uitmaken van dergelijke afspraken. Omdat in dit geval niet aannemelijk was dat de werknemer de vaststellingsovereenkomst tegen zijn zin of onder druk heeft ondertekend, was hij gebonden aan de daarin opgenomen afspraken.
De constatering dat de werkgever niet voortvarend heeft gehandeld om het ontstane conflict op te lossen, met vertraging in de re-integratie in het eerste spoor als gevolg, leidt er niet zonder meer toe dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever over de gehele wachttijd voor de WIA van 104 weken onvoldoende zijn geweest. In de fase waarin de inspanningen waren gericht op re-integratie van de werknemer in het tweede spoor is de werkgever niet tekortgeschoten in zijn re-integratieinspanningen.