Volgens de Hoge Raad kan in een geval, waarin geen sprake is van een aandeelhoudersrelatie en waarin geen bijzondere persoonlijke betrekkingen tussen de geldverstrekker en de uiteindelijke aandeelhouder van de debiteur zijn vastgesteld, van een onzakelijke lening geen sprake zijn.
Wil een geldlening als onzakelijk kunnen worden aangemerkt dan moet tussen de schuldeiser en de schuldenaar een zekere mate van gelieerdheid bestaan. De schuldeiser moet het debiteurenrisico van de geldlening hebben aanvaard met de bedoeling het belang van een gelieerde persoon te dienen in zijn hoedanigheid van aandeelhouder of dochtervennootschap. De hoedanigheid van aandeelhouder of dochtervennootschap is er niet wanneer de schuldeiser een lening heeft verstrekt in het kader van een gemeenschappelijk project met de schuldenaar en beiden aandelen zullen gaan houden in een andere vennootschap waarin dat project zal worden ondergebracht. Behalve in aandeelhoudersrelaties kan ook sprake zijn van een onzakelijke lening als iemand een debiteurenrisico accepteert dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, vanwege persoonlijke betrekkingen tussen natuurlijke personen.