De Hoge Raad heeft het Hof van Justitie EU gevraagd om een uitspraak over welke wetgeving op het gebied van de sociale verzekering van toepassing is in een bijzondere situatie. Het gaat om een in Nederland wonende werkneemster die drie maanden onbetaald verlof nam en in die periode als skilerares in Oostenrijk werkte. De dienstbetrekking met de Nederlandse werkgever bleef bestaan. De vraag was of het ging om iemand die werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen in twee lidstaten of om volgtijdig verrichte werkzaamheden in verschillende lidstaten. In het eerste geval zou de Nederlandse wetgeving van toepassing zijn, in het tweede geval zouden achtereenvolgens de Nederlandse en de Oostenrijkse wetgeving van toepassing zijn.
Eerdere rechtspraak van het Hof van Justitie EU geeft geen duidelijk antwoord op de vraag of tijdens buitengewoon verlof nog gesproken kan worden van de uitoefening van werkzaamheden. Aan de ene kant kan worden gezegd dat een tijdelijke onderbreking van de feitelijke werkzaamheden niet afdoet aan de continuïteit van de werkzaamheden in loondienst. Aan de andere kant kan gezegd worden dat het verrichten van feitelijke werkzaamheden beslissend is.
De Hoge Raad wil van het Hof van Justitie EU weten of een werknemer tijdens een periode van onbetaald verlof geacht wordt werkzaamheden in loondienst te blijven verrichten als de dienstbetrekking voortbestaat en deze periode voor de Nederlandse WW geldt als een periode waarin werkzaamheden in loondienst worden verricht. De Hoge Raad wil verder weten welke wetgeving de Verordening (EEG) nr. 1408/71 aanwijst als de werknemer gedurende het onbetaald verlof werkzaamheden in loondienst uitoefent in een andere lidstaat. Tenslotte wil de Hoge Raad weten of voor de afweging welke wetgeving van toepassing is van belang is dat de werknemer in de volgende jaren steeds één tot twee weken in dezelfde andere lidstaat in loondienst heeft gewerkt zonder dat in Nederland sprake was van onbetaald verlof.