Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is een sierviskwekerij een landbouwbedrijf. Dat heeft tot gevolg dat de landbouwvrijstelling van toepassing is op de grond die voor de kwekerij wordt gebruikt. De landbouwvrijstelling houdt in dat de waardestijging van landbouwgrond tot het niveau van de waarde in het economische verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik niet wordt belast.
De Wet IB 2001 bevat de volgende omschrijving van een landbouwbedrijf. Dat is een bedrijf dat producten van akkerbouw, weidebouw of tuinbouw voortbrengt of vee fokt, mest of houdt. Binnenvisserij en visteelt worden voor dit doel met landbouw gelijkgesteld. Volgens de wetsgeschiedenis moet het begrip landbouwbedrijf ruim worden uitgelegd.
De inspecteur meende dat de landbouwvrijstelling niet kon worden toegepast omdat de siervissen niet voor consumptie waren bestemd. Dat was volgens de inspecteur een vereiste voor de landbouwvrijstelling. Volgens het hof geldt de eis van geschiktheid voor consumptie niet.
Het hof leidt uit een arrest van de Hoge Raad uit 2014 af dat beslissend is voor de vraag of sprake is van veehouderij of een bedrijf dieren of producten van de dieren voortbrengt die voor de verkoop zijn bestemd. Welk gebruik de koper van de dieren zal maken is volgens de Hoge Raad niet van belang. Het hof gaat ervan uit dat dit ook geldt voor de visteelt. Omdat de gekweekte siervissen waren bestemd voor de verkoop, was bij verkoop van de kweekvijvers de landbouwvrijstelling van toepassing op de behaalde boekwinst.