De samenstellende delen van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting van de fiscale eenheid. Een voormalige dochtermaatschappij meende dat zij niet aansprakelijk gesteld kon worden voor een omzetbelastingschuld van de fiscale eenheid omdat het ontstaan daarvan haar niet kon worden aangerekend. Zij had geen invloed op het aangifte- en het betalingsgedrag van de fiscale eenheid. De rechtbank honoreerde dit betoog niet. Gelet op de tekst van de betreffende bepaling in de Invorderingswet 1990 had de ontvanger de dochtermaatschappij terecht aansprakelijk gesteld voor de van de fiscale eenheid nageheven omzetbelasting. Het feit dat de naheffingsaanslag was opgelegd op een moment waarop de dochtermaatschappij geen deel meer uitmaakte van de fiscale eenheid was niet van belang voor de aansprakelijkheid. Wel van belang was dat de dochtermaatschappij gedurende het naheffingstijdvak nog deel uitmaakte van de fiscale eenheid.
De rechtbank verminderde de aansprakelijkstelling wel met de bedragen van de invorderingsrente en –kosten. Volgens de rechtbank was de ontvanger er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het belopen daarvan aan de dochtermaatschappij te wijten was. De dochtermaatschappij kon niet worden verweten dat de naheffingsaanslag niet tijdig was betaald.