De gebruikelijkloonregeling schrijft voor dat een werknemer met een aanmerkelijk belang in het bedrijf van de werkgever tenminste een gebruikelijk loon voor zijn werkzaamheden moet ontvangen. De Wet op de Loonbelasting bevat een normbedrag, dat voor het jaar 2012 € 42.000 bedroeg. De Belastingdienst kan het loon van een werknemer met een aanmerkelijk belang corrigeren wanneer dit meer dan 30% afwijkt van het gebruikelijke loon. Het gebruikelijke loon is het loon dat aan een werknemer in een vergelijkbare functie, maar zonder een aanmerkelijk belang, wordt betaald.
De dga van een houdstermaatschappij had in 2012 een bruto jaarloon van € 62.503. De houdstermaatschappij bracht maandelijks een bedrag van € 8.000 in rekening als management fee aan de werkmaatschappij. De jaaromzet van de werkmaatschappij bedroeg ongeveer € 200.000 in 2012. Volgens de Belastingdienst moest het loon van de dga op een hoger bedrag worden vastgesteld dan het feitelijk aan hem uitbetaalde bedrag. De Belastingdienst paste daarbij de afroommethode toe. Die methode houdt in dat de opbrengsten van de BV verminderd met de daaraan toe te rekenen kosten, lasten en afschrijvingen als uitgangspunt dienen voor het gebruikelijke loon. Anders dan de Belastingdienst meende, is volgens de rechtbank toepassing van de afroommethode niet verplicht wanneer de opbrengsten van een BV vrijwel geheel aan de werkzaamheden van de dga kunnen worden toegerekend. Bij hantering van de vergelijkingsmethode week het salaris van de dga niet in belangrijke mate af van het gebruikelijke loon. Het feitelijk betaalde bedrag was ook hoger dan het geldende normbedrag. De rechtbank oordeelde dat de door de Belastingdienst aangebrachte correctie van het loon van de dga moest vervallen.