De rekening-courantschuld van een dga aan zijn bv liep in een reeks van jaren op van ruim € 700.000 in 2004 tot bijna € 1,4 miljoen in 2012. Nadat de inspecteur bij de aanslagslagregeling voor het jaar 2007 een uitdeling van € 815.000 in aanmerking had genomen vanwege een te hoge schuld aan de bv, kwam in de loop van het jaar 2014 een compromis tot stand. Het compromis werd in een vaststellingsovereenkomst vastgelegd.
Volgens het compromis zou de bv dividend uitkeren aan de dga. Het na aftrek van dividendbelasting resterende bedrag zou worden gebruikt ter betaling van rente en aflossing op de schuld aan de bv. Daarnaast was het de dga niet toegestaan om nieuwe opnames in rekening-courant te doen. Wanneer dit wel zou gebeuren, zouden deze bedragen naast de dividenduitkeringen ook als uitdeling worden aangemerkt. Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft de bv dividend uitgekeerd van in totaal € 370.000. De bv heeft een bedrag van € 55.500 aan dividendbelasting ingehouden en afgedragen.
De vraag was of de inspecteur het bedrag van het bruto dividend terecht in 2014 bij de dga in de heffing van inkomstenbelasting heeft betrokken als inkomen uit aanmerkelijk belang.
Volgens de dga stond in de vaststellingsovereenkomst dat de belastingheffing over de dividenduitkeringen beperkt zou blijven tot de heffing van dividendbelasting. Met een overeenkomst op grond waarvan de dividenden belast zouden worden met een heffing van in totaal 25% zou hij niet akkoord zijn gegaan. De inspecteur voerde aan dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten om het probleem van de hoge rekening-courantschuld aan de bv op te lossen. De tekst van de vaststellingsovereenkomst was door de gemachtigde van de dga opgesteld. Volgens de inspecteur bleek uit de correspondentie over de vaststellingsovereenkomst niet dat het de bedoeling was de heffing van inkomstenbelasting over het dividend achterwege te laten.
Hof Den Haag was van oordeel dat de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst geen steun bieden aan de door de dga verdedigde uitleg daarvan. De vaststellingsovereenkomst bevat geen bepaling over hoeveel belasting is verschuldigd over het dividend. De bepaling waarin staat in hoeverre de bedragen aan uit te keren dividend moeten worden gebruikt voor de betaling van rente en aflossing op de schuld aan de bv houdt niet in dat er geen inkomstenbelasting bij de dga zal worden geheven over de dividenduitkeringen.
Het hof merkte op dat de heffing van inkomstenbelasting over de aan de dga uitgekeerde dividenden rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Als zijn gemachtigde in afwijking van de wettelijke regeling de dividenden uitsluitend in de heffing van dividendbelasting had willen laten betrekken, had hij dit aan de inspecteur duidelijk moeten maken. Ten slotte hoefde de inspecteur niet uit de context waarin de vaststellingsovereenkomst is gesloten te begrijpen dat de dga uitsluitend dividendbelasting wenste te betalen over de dividenduitkeringen. De vaststellingsovereenkomst leidde immers ook bij de heffing van inkomstenbelasting over de dividenduitkeringen tot een gunstiger uitkomst dan de door de inspecteur bij de aanslag over 2007 aangebrachte correctie. De belasting zou door het compromis later en gespreid over meerdere jaren worden betaald en de boete zou geheel komen te vervallen.