Een ondernemer heeft recht op aftrek van de hem in rekening gebrachte omzetbelasting als er een rechtstreeks verband bestaat tussen de afgenomen goederen of diensten en door de ondernemer verrichte of te verrichten met omzetbelasting belaste prestaties. Ontbreekt een dergelijk verband, dan heeft de ondernemer recht op aftrek van voorbelasting wanneer de kosten voor de aan hem verrichte leveringen of diensten deel uitmaken van zijn algemene kosten en deze kosten zijn opgenomen in de prijs van door hem geleverde goederen of verrichte diensten. Dergelijke kosten houden dan rechtstreeks en onmiddellijk verband met de algehele economische activiteit van de ondernemer.
Het vereiste rechtstreekse en onmiddellijke verband met de economische activiteit is aanwezig als de door een ondernemer verworven goederen of diensten noodzakelijk zijn voor zijn bedrijfsvoering en hij zonder die diensten zijn economische activiteit niet zou kunnen uitoefenen of voortzetten.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat een bv geen recht had op aftrek van de op facturen van een advocatenkantoor vermelde omzetbelasting. Het advocatenkantoor had de dga van de bv in een strafzaak begeleid. De strafzaak betrof de mogelijke betrokkenheid van de dga in zijn rol als dga van een andere bv bij enkele faillissementen. De bv zelf was op geen enkele wijze betrokken bij de faillissementen of bij de strafzaak. Volgens het hof ontbrak een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de diensten van het advocatenkantoor en de economische activiteiten van de bv. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. Het oordeel van het hof berust op een onjuiste rechtsopvatting of het is onvoldoende gemotiveerd. Het hof had moeten reageren op de stelling van de bv dat zij na de aanvang van de strafzaak vanwege de beschadigde reputatie van haar dga geen opdrachten meer verkreeg en dat zij pas na diens vrijspraak haar ondernemingsactiviteiten heeft kunnen voortzetten.
Volgens de Hoge Raad is niet uit te sluiten dat de behoeften van de onderneming van de bv het afnemen van de advocaatdiensten noodzakelijk maakten, omdat zij geen andere reële mogelijkheden had om het voortbestaan van haar economische activiteit veilig te stellen. In dat geval moet worden aangenomen dat de kosten van de advocaat rechtstreeks en onmiddellijk verband hielden met de gehele economische activiteit van de bv, ook al had de dga ook persoonlijk baat bij de diensten van de advocaat.
Voor het hof was verder in geschil of de aftrek van voorbelasting in dit geval werd verhinderd door het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA). Dit besluit sluit de aftrek van omzetbelasting uit voor zover de goederen of de diensten worden gebezigd voor persoonlijke doeleinden van het personeel. Onder dergelijke diensten valt in beginsel de rechtsbijstand bij strafrechtelijke vervolging van een eigen werknemer.
Deze uitsluiting van aftrek is echter niet van toepassing indien bijzondere omstandigheden de werkgever dwingen tot het afnemen van de diensten. Dat doet zich voor indien de uitgaven voor die diensten primair worden gedaan in het belang van de onderneming en het persoonlijke voordeel van de werknemer voor de werkgever van ondergeschikt belang is.
Indien na verwijzing komt vast te staan dat het voor de onderneming van de bv noodzakelijk was om de diensten van de advocaat af te nemen, moet er volgens de Hoge Raad van worden uitgegaan dat bijzondere omstandigheden de bv hebben gedwongen tot het afnemen van die diensten.