Bij de winstbepaling van een onderneming moet rekening worden gehouden met de voorschriften van goed koopmansgebruik. Een van de voorschriften betreft de waardering van een renteloze en niet opeisbare vordering op de contante waarde. Er kunnen echter redenen zijn waarom dit voorschrift niet van toepassing is.
Een BV verstrekte een renteloze en aflossingsvrije lening aan haar dga. De lening had een looptijd van 30 jaar. De lening was volgens de leningovereenkomst renteloos op voorwaarde dat de dga werkte voor de BV. De hoofdsom bedroeg € 300.000. De BV waardeerde de vordering op de dga in verband met de renteloosheid op € 140.827. In verband daarmee bracht de BV € 159.173 ten laste van haar winst. De inspecteur accepteerde de afwaardering van de vordering niet.
Volgens de rechtbank was de renteloosheid van de lening een arbeidsvoorwaarde van de dga. In plaats van een geldelijke vergoeding in de vorm van rente waren de BV en de dga een andere zakelijke tegenprestatie voor het verstrekken van de lening overeengekomen. Daarom was er geen reden om de vordering lager te waarderen. In hoger beroep sloot Hof Den Haag zich bij de opvatting van de rechtbank aan.