Een belastingplichtige, die zekerheid wilde over zijn arbeidsrelatie, kon een verzoek indienen bij de Belastingdienst. De Belastingdienst besliste op het verzoek met de afgifte van een verklaring arbeidsrelatie (VAR). De belastingplichtige diende een afwijking van de feitelijke omstandigheden ten opzichte van de in zijn verzoek opgenomen omstandigheden te melden aan de inspecteur. De inspecteur heeft de bevoegdheid om een verstrekte beschikking te herzien. Dat kan aan de hand van een melding van de belastingplichtige of wanneer hem uit anderen hoofde bekend is dat daartoe aanleiding bestaat.
Na een onderzoek naar de aard van de werkzaamheden te hebben verricht, concludeerde de inspecteur dat voor 2014 ten onrechte een VAR-wuo was verstrekt. De inspecteur heeft de eerdere beschikking herzien en aan de belanghebbende een VAR-loon verstrekt. De belanghebbende bestreed de nieuwe beschikking.
De rechtbank was van oordeel dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende zelfstandig was ten opzichte van zijn opdrachtgevers. Bij de uitvoering van zijn werkzaamheden was hij afhankelijk van de beoordeling door een medewerker van zijn opdrachtgevers. De opdrachten verwierf de belanghebbende niet zelf, maar kreeg hij via twee intermediairs. De rechtbank vond ook niet aannemelijk dat de belanghebbende betalingsrisico of een ander ondernemingsrisico liep in verband met zijn werkzaamheden. Van zelfstandig ondernemerschap was geen sprake. Gezien de gehanteerde overeenkomsten oordeelde rechtbank dat sprake was van dienstbetrekkingen. Dat betekende dat de inspecteur terecht een VAR-loon uit dienstbetrekking heeft gegeven.
In hoger beroep onderschreef Hof Den Haag het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een dienstbetrekking.