De waarde van verhuurde onroerende zaken, die in box 3 van de Wet IB 2001 vallen, moet worden gesteld op de waarde in het economische verkeer.
De Belastingdienst legde aan een eigenaar van een aantal verhuurde panden navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op omdat de panden voor een te lage waarde in de aangiften waren opgenomen. De navorderingsaanslagen betroffen de jaren 2005 tot en met 2008. De inspecteur nam de in 2009 gerealiseerde verkoopprijs van panden als uitgangspunt. Rekening houdend met gegevens over de ontwikkeling van de woningbeleggingsmarkt en de winkelbeleggingsmarkt in de periode van 2005 tot en met 2008 stelde de inspecteur een waardering voor deze jaren op. Volgens Hof Den Haag heeft de inspecteur de waarde in het economische verkeer van de panden voldoende benaderd.
De A-G bij de Hoge Raad is van mening dat de inspecteur de vrijheid had om de waarde in het economische verkeer van de panden af te leiden uit de later behaalde verkoopopbrengst. Het oordeel van het hof is feitelijk en niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Daardoor is het niet vatbaar voor cassatie. De A-G vindt het geen probleem dat de inspecteur zich pas in de uitspraak op bezwaar heeft beroepen op de verkoopwaarde in plaats van op de oorspronkelijk aan de navorderingsaanslagen ten grondslag gelegde WOZ-waarde.