De Hoge Raad heeft in een arrest uit 1981 beslist dat een werknemer de niet ingehouden en afgedragen loonbelasting als voorheffing in aanmerking mocht nemen omdat hij te goeder trouw was. Volgens de rechtbank Noord Holland geldt dit arrest ook voor verrekening van dividendbelasting.
Onder verwijzing naar dat arrest stelde de rechtbank Noord Holland vast dat een directeur en enig aandeelhouder van een BV niet te goeder trouw was bij het verrekenen van ingehouden maar niet afgedragen dividendbelasting. De rechtbank vond dat de uitleg van de Hoge Raad ook van toepassing is voor de dividendbelasting. De dividendbelasting is net als de loonbelasting een voorheffing die wordt verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting. Dividendbelasting wordt op vergelijkbare wijze als de loonbelasting ingehouden en op aangifte afgedragen. In zijn functie van directeur van de BV had de belanghebbende opdracht tot betaling van de ingehouden dividendbelasting moeten geven. Op het aangifteformulier dividendbelasting staat duidelijk dat ingehouden dividendbelasting binnen een maand na de datum waarop de opbrengst beschikbaar is gesteld moet worden betaald. Als directeur en ondertekenaar van de aangifte had de belanghebbende moeten controleren of de dividendbelasting was betaald. Volgens de rechtbank heeft de belanghebbende niet de benodigde zorgvuldigheid betracht. Vanwege het ontbreken van goede trouw kon de dividendbelasting niet worden verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting.