De Belastingdienst sloot een overeenkomst met een tipgever die informatie had over buitenlandse bankrekeningen van Nederlandse belastingplichtigen. In ruil voor deze informatie zou de tipgever betaald worden uit de belasting en de heffingsrente op aanslagen die aan de hand van deze informatie zouden worden opgelegd. De Belastingdienst heeft beloofd de identiteit van de tipgever niet bekend te maken.
In een procedure over navorderingsaanslagen die werden opgelegd naar aanleiding van informatie die is verkregen van de tipgever, oordeelde de rechtbank dat de identiteit van de tipgever bekend gemaakt moest worden. Volgens de rechtbank was de inhoud van de overeenkomst relevant voor een inhoudelijke beoordeling van de opgelegde belastingaanslagen en boetes. De Belastingdienst weigerde desondanks om de naam van de tipgever bekend te maken. De rechtbank verbond aan deze weigering in de einduitspraak geen gevolgen. In hoger beroep vroeg het hof aan de inspecteur of hij wenste dat opnieuw zou worden beoordeeld of er gewichtige redenen waren om de naam van de tipgever niet bekend te maken. De inspecteur verklaarde dat hij de uitspraak van de geheimhoudingskamer van de rechtbank Arnhem in hoger beroep niet aanvocht. Daarmee stond vast dat de inspecteur de identiteit van de tipgever bekend moest maken. Volgens het hof kan, wanneer eenmaal vaststaat dat er geen gewichtige reden is om te weigeren informatie te delen, de inspecteur zich niet meer met succes beroepen op een voor hem geldende geheimhoudingsplicht op basis van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
Anders dan de rechtbank was het hof van oordeel dat de belanghebbenden door de weigering om de naam van de tipgever bekend te maken in hun procesbelang zijn geschaad. Het hof heeft om deze reden de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente vernietigd.